E H & INTERIEUR 2006

foto1

EIGEN HUIS & INTERIEUR: GALERIE
Productie Winja Stappers Fotografie Freek Esser Tekst Jack Meijers

>>download het gehele artikel met afbeeldingen in pdf-formaat<<

De doeken van Geeske Walsma hebben een grote decoratieve kracht. Maar het is géén behang. ‘De verf moet spanning en zijn eigen licht uitstralen.’
Exposeren komt er maar zelden van. ‘Helaas, zou ik bijna zeggen, want er is werk genoeg.’ Geeske Walsma (52) opent de deur van een kamer waar weinig ruimte overschiet. Er staan metershoge doeken opgeslagen, er is werk op kleiner formaat. In een open kast in haar atelier bewaart ze meters schetsboeken, zorgvuldig gerangschikt.
Walsma begon haar artistieke carrière in de jaren zeventig aan de Rietveld Academie, waar ze de richting M.O.B. Tekenen volgde. Ze koos voor ‘een degelijke, ambachtelijke opleiding. Ik wilde niet het gevoel hebben dat ik ook maar iets zou missen.’ Na de Rietveld schreef Walsma zich in aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten op de faculteit der monumentale schilderkunst, bij professor Harry op de Laak. Op de figuratief georiënteerde Rietveld, waar vooral veel naar de waarneming werd gewerkt, had Walsma zich bekwaamd in modeltekenen. Op de Rijksacademie werd het werk al snel abstracter. ‘Ik heb altijd graag water, bomen en stranden geschilderd. Niet zozeer om de dingen zelf, maar om de streepjesstructuur die erin zit. Realistische voorstellingen veranderden in abstractere weergaven. En via een merkwaardige slingerbeweging is dat abstracte werk daarna geleidelijk weer figuratiever geworden.’ Na haar studie koos Walsma voor schilderen combinatie met lesgeven. Momenteel doceert ze aan de Academie voor Kunst en Vormgeving Sint Joost in ‘s-Hertogenbosch. Maar de enorme hoeveelheid werk in de ‘opslag’ bewijst dat ze altijd bevlogen is blijven doorwerken. Walsma neemt haar productie serieus. Dat is altijd zo geweest ‘In 1985 kreeg ik de opdracht voor grote wandschilderingen in een apotheek in Blokker. Toegepast werk, het moest afwasbaar en sterk zijn. Uiteindelijk heb ik twaalf houten panelen beschilderd. Ik herinner me dat ik eindeloos heb zitten experimenteren met huisschildersverf. Toen het bijna klaar was, vond ik het niet goed. Ik heb alles eraf geschuurd en overgeverfd met twintig druppel wit bij de kleur geel. De gedrevenheid om het goed te doen, om zolang door te gaan tot alles op zijn plaats valt, is onverminderd groot.’

Getekende dagboeken
Grof generaliserend bestaan er twee soorten kunstenaars. Er is het typ artiest dat een leven lang hetzelfde blijft doen, die met kleine ingrepen bij slijpen en schaven aan hetzelfde beeld. En er is de groep die continu de vernieuwing nastreeft en verandering opzoekt. Het gevarieerde oeuvre van Geeske Walsma lijkt bij die tweede groep te horen. Al wijst ze meteen op de betrekkelijkheid daarvan: ‘Welke slalom je in de kunst ook maakt, uiteindelijk maak je steeds hetzelfde werk. Omdat de bron gelijk blijft. Ik heb altijd heel veel getekend. Tekenen is het meest directe wat er is. Het omzetten van gedachten en emoties gaat het snelst als je tekent: met inkt, met potlood, met kwast. Het is de directe omzetting van de waarneming, de gedachte of de emotie in een vorm. Aan een tekening van duizend jaar geleden zie je nog altijd wat iemand gevoeld en gedacht heeft. Mijn schetsboeken beschouw ik als tekendagboeken waarin ik gedachtes en waarnemingen orden. Het is een soort denken op papier.’
Walsma’s schetsboekencollectie blijkt een rijke verzameling bladen. En ofschoon de honderden tekeningen breed uitwaaieren in techniek, thematiek, kleur en vormentaal, horen ze bij elkaar. Zwierig en uit de losse pols: verre verwanten soms, maar het blijft familie. Naast de dikke schetsboeken bewaart Walsma schuifladen vol tekeningen. ‘Ik teken altijd. Tekenen is vrijheid. Zo zoek ik naar idee, vorm en compositie. Verf vergt meer intensiteit. Een schilderij is
de laatste uitwerking van een gedachte, verf is een trager medium. De schetsboeken, tekeningen en schilderijen hebben elkaar nodig. Meestal begint de dag met schetsen. Soms is er een direct verband. Dan probeer ik een idee op schaal uit, maar duurt het vaak nog een hele tijd voor het een echt schilderij wordt.’

Smeren met verf

‘Naarmate ik ouder word, wordt het beeld misschien wat afstandelijker. Omdat er meer rust en meer overzicht komen. Ik heb altijd graag bloemen getekend. Maar het beeld kan elk moment veranderen, van figuratief en gedetailleerd omslaan in abstract. Dat gebeurt onder invloed van wat ik zie, hoor en meemaak. Van nature ben ik een smeerder, ik werk graag met verf. Maar de laatste jaren zoek ik naar meer heldere, meer zuivere beelden.’ Walsma’s recente olieverfschilderijen lijken primair onderzoeken naar de werking van organische vormen en van kleur boven op kleur. Dat nieuwe werk heeft een grote decoratieve kracht. Walsma: ‘Als je met decoratief bedoelt dat het werk geen inhoud heeft, is het een verkeerd etiket. Die is er namelijk wél. Ik gebruik de verf zo dat er een beeld met eigen zeggingskracht ontstaat.’ Jupiter pour la jeunesse staat op de achterkant van een doek geschreven. Elk jaar krijgt van Walsma de naam van een planeet, in combinatie met een ondertitel. ‘Ik ben begonnen met Venus. Dat vond ik een mooi woord, beladen met symboliek en betekenis. Dit jaar is Saturnus aan de beurt. Het kan een richting aanduiden, maar daar laat ik me niet door beperken. Het mag van mij elk moment een andere kant op gaan, met andere vormen en andere kleuren. Via heel heldere doeken heb ik een ontwikkeling naar meer beweging doorgemaakt en weer terug naar meer rust.’ Walsma schildert op de kleur, de vorm en de compositie. En die komen voort uit het idee. Walsma: ‘Dat idee is privé, het is van mij. En je hoeft het niet te doorgronden om het werk te kunnen begrijpen. Als het goed is, opent kunst je de ogen en alle andere zintuigen.’

Pendelbeweging

‘Eigenlijk heb ik in mijn werk de hele schilderkunst van de twintigste eeuw nog eens overgedaan. Na een figuratieve start ben ik steeds abstracter gaan werken. Rond 1995 is het weer organischer geworden en de laatste tijd is er opnieuw de behoefte om die organische vorm in te kaderen, klem te zetten.’ Waar Walsma zich op haar kunsthistorische pendelbeweging ook bevindt, ze streeft altijd naar dynamiek. ‘Het werk moet stil zijn, maar óók bewegen.’ Door haar onderwijstaak schiet er weinig tijd over voor praktisch-zakelijke beslommeringen als contacten met de galeriewereld. Walsma: ‘Het is al ingewikkeld genoeg om de concentratie op te brengen gestaag door te werken. In dit vak gaat het altijd om concentratie, om de combinatie van denken en vormgeven. Als ik lesgeef, merk ik dat ook. Je onderzoekt of een student over de noodzakelijke creativiteit, maar ook over voldoende intellectuele en technisch-ambachtelijke kwaliteiten beschikt. Je moet beeldend kunnen denken, stereotiepe gedachten of waarnemingen doorbreken en van nature het talent hebben om iets te creëren. Met je handen, maar óók met je hoofd.’